C3xE00

From Thessarpedia
Jump to navigation Jump to search

Een Mysterieuze Passagier

De Baai buiten Southspell, 5 The Rotting 435 N.T.

Door het raam wierp Evir Wildwaters een laatste blik op de witte daken van Southspell. Na een lange periode van ronddwalen op het vasteland voelde het vertrouwd om zijn zeebenen weer te kunnen strekken. Hij schoof zijn stoel naar achteren, en het hout antwoordde met een kreun. De tengere kapitein verzamelde alle paperassen op een grote stapel, blies de kaars op zijn bureau uit, pakte zijn hoed op van de haak, en zette deze op. De scharlaken tricorne1 wierp een schaduw over zijn gerimpelde gelaat, dat tevens verborgen ging achter een asgrijze krullende baard. Hij opende de deur van zijn kapiteinshut. Geluiden van een kolkende zee en krijsende meeuwen vulden de leegte om hem heen. Met grote passen baande Evir zich een weg langs alle obstakels op het dek van zijn boot The Marooned Maiden, zijn rood lederen jas flapperend in de wind. Om hem heen was het een drukte van gewelste: de zeelieden die hij in de havenstad had ingehuurd waren bezig met het hijsen van de zeilen, het verplaatsen van vracht, en het schrobben van het dek. Hij keek omhoog naar de grote mast in het midden van de boot, waar het groen en goud van het koninkrijk Esteval in de wind wapperde. Hij beklom de kleine trap richting het achtersteven en wist daarbij op het nippertje een matroos te ontwijken die met een grote ton op zijn rug de tredes afzoefde. Van achter het roer keken twee geelkleurige reptielenogen hem direct aan. Een grote zwarte gedaante met verweerde schubben gaf een zwaai aan het roer, en stuurde daarmee de boot vakkundig om een rots in de baai. ‘Je weet dat ik op je oordeel vertrouw, Evir, maar dat figuur dat je hebt meegenomen zit me niet lekker,’ brieste de dragonborn. ‘Zaken van de Baron’s Alliance, zegt ’ie? Ik geloof er niks van. Ik snap niet waarom we het risico nemen. Er zijn geen andere havens onderweg naar Cliffkeep, dat weet je zelf ook. Als het niet bevalt zitten we aan hem vast.’ ‘Aris, mijn vriend, je weet zelf ook wel dat we het goud goed kunnen gebruiken,’ zuchtte Evir. ‘Wat maakt ons het nou uit wat voor zaken die man heeft in Cliffkeep? Vijfhonderd goud in contanten, Aris! Wie kan daar nou nee tegen zeggen?!’ Evir tikte met zijn schouder uitdagend tegen de zij van Aris. ‘Wat zeg je van een trip naar Taryar? We dumpen onze vracht bij Vanya, vertrekken direct uit Cliffkeep, en we maken van die vijfhonderd goud, vijfduizend!’ Stuurman Aris wendde zijn blik van de horizon af om Evir kortstondig toe te lachen. ‘Dat heb ik eerder gehoord,’ grinnikte hij. ‘Akkoord. Misschien maak ik me wel te veel zorgen. Je kent me, Evir.’ De spanning op zijn gelaat leek eventjes weg te ebben, maar zijn frons keerde direct terug toen een mager, elfachtig wezen de trap naar het achtersteven betrad. ‘Als je het over Asmodeus hebt.’ ‘Kap’tein! Stuurman!’ sprak de elf met een zware stem die niet bij zijn verschijn�ing leek te passen. Hij droeg een bruin rafelig gewaad, en leunde hevig op een fragiel uitziende staf. Zijn paarse huidskleur stak af tegen zijn spierwitte, slierterige haar. Voor iemand die een paar uur geleden zonder slag of stoot met een stapel goudstukken voor een oversteek naar Cliffkeep had betaald zag hij er armoedig uit. ‘In een ver verleden was ik Tempestarius. Niet de allerbeste, maar voldoende capabel, me dunkt. Ik denk dat ik het nog niet verleerd ben. Met jullie permissie?’ Hij keek vragend naar de kapitein en stuurman, die zijn vraag beantwoordden met lege blikken. ‘T-Tempestarius?’, stotterde Evir, trachtend de bijzondere verschijning van de elf beter in zich op te nemen. Ondanks het feit dat de elf een kop kleiner was dan hem, en twee koppen kleiner dan Aris, voelde hij zich ge¨ıntimideerd. ‘Vergeef me, ik vergis me soms in het spreken van de common tongue.’ De elf glimlachte. ‘Ik ga al even mee op deze wereld, maar talen waren nooit mijn sterkste vak. Weermagi¨er, bedoel ik.’ Aris en Evir antwoordden niet, met stomheid geslagen. Na een tel of tien gaf Evir een knikje naar de mysterieuze elf. De elf wachtte geen moment, mompelde een paar woorden binnensmonds, en tikte met zijn staf driemaal tegen het dek. De wind die de Marooned Maiden tegenzat, sloeg om met een gierend geluid. De beginnende regen veranderde met de wind mee van richting. De zeilen van de boot trokken zich strak, en begonnen met een verbazingwekkende kracht de boot vooruit te trekken. Aris’ handen krampten zich vast aan het roer, dat met een enorme zwaai naar stuur�boord werd getrokken. Zijn frons werd nog dieper, en hij slaakte een kreet die veranderde in een grom, terwijl hij het roer net op tijd wist te stabiliseren. ‘Het is ook altijd wat met jullie Quurinthians2 ! En jullie vinden het gek dat iedereen jullie probeert te vermijden?! Resilient3 , mijn reet!’ De elf glimlachte vriendelijk naar de grommende dragonborn. ‘Excuses, ik sta ver�steld van mijn eigen doen. Ik ben het dus niet verleerd! Kap’tein, zoudt u mij kunnen begeleiden naar mijn hut?’ Evir wisselde een blik uit met Aris, en wenkte vervolgens de elf om met hem mee te lopen. Samen liepen ze de trappen naar beneden, waar ze werden begroet door een tiental starende scheepslieden. Evir, niet wetende of hij ongeluk over zijn boot had afgeroepen of dat hij met zijn neus in de boter was gevallen, staarde mee. Na enkele passen wist hij de verbazing van zijn gezicht weg te poetsen, en zijn stem te herpakken. ‘Indrukwekkend. Ik heb al jaren geen weermagi¨er gezien. Het is een verloren ambacht in deze regionen van Thessar, ben ik bang.’ Hij wachtte even op antwoord, maar dat bleef uit. Hij keek over de houten railing van het schip naar beneden, en zag het woeste water kolken. ‘Wat betekent dit voor onze vaarsnelheid, heer...?’ ‘Linnis. Eldecar Linnis. Ik denk dat we in ongeveer acht dagen zullen arriveren. Vier dagen eerder dan voorzien.’ Eldecar stopte midden op de boot en draaide zich in een sierlijke draai om richting Evir. ‘Kap’tein Wildwaters, ik heb een verzoek voor u. Zoals eerder overeengekomen zal ik proberen zo min mogelijk in de weg te lopen, maar u moet begrijpen dat ik op bevel van Baron Hildemar naar Cliffkeep reis. Ik heb om mijn opgave uit te voeren afzondering nodig na zonsondergang. Privacy. Kunt u er voor zorgen dat niemand mijn hut betreedt tussen zonsondergang en zonsopkomst? In ruil daarvoor zal ik mijn kunsten als Tempestarius zonder additionele kosten voor u blijven verzorgen.’ Evirs bezorgdheid verdween naar de achtergrond. Hij beantwoordde het verzoek met een grote grijns, waardoor twee gouden tanden zichtbaar werden. ‘Prettig zaken met u te doen, heer Linnis.’ Deze reis kon niet beter beginnen.

Koek en Ei

The Interior Seas, 7 The Rotting 435 N.T.
Het was weer een van die dagen. Sissel had er genoeg van. Evir had waardeloze kokshulpjes ingehuurd in Southspell: de aardappelstamppot had harde klonten, de jus was aangebrand, en er zaten eierschillen in de pudding. Sissel had al zijn zelfbeheersing nodig om deze nietsnutten (want dat waren het!) geen klap te verkopen met de massief stalen koekenpan die hij op zijn rug droeg. Het was de derde dag van de reis en hij kon niet wachten totdat hij eindelijk in Cliffkeep zou arriveren. Sissel slaakte een diepe zucht, en stoomwolkjes verschenen uit zijn neusvleugels. Het zou niet lang meer duren. Weldra zou hij Esteval laten zien wat de familie Smulman in haar mars heeft. De naam was beroemd over heel Meneria, maar in Yf�fris en Esteval genoten de Smulmannen nog relatieve naamsonbekendheid. Over twee weken, tijdens het Cliffkeeps Culinair Carnaval, zou Sissel de smaakpapillen van de lokale elite doen verbluffen met zijn recept voor een heerlijke kalkoenkonfijt, gepaard met een champignonsoep. Maar eerst moest hij deze helse oversteek zien te overleven. Een vrien�delijk uitziende gnoom struikelde recht voor zijn neus met een pan in zijn handen, en de inhoud spatte op Sissels laarzen. Dat ging nog niet meevallen. Uit zijn ooghoek zag hij door het raam een vertrouwd gezicht. Eindelijk een kans om de kombuis te verlaten! Hij hing zijn schort op en haastte zich naar buiten, en hij liep daarbij bijna over het gnoomse kokshulpje heen. ‘Aris, je hebt geen idee hoe blij ik ben dat je even komt buurten.’ Sissel zuchtte diep en liep op zijn broer af. ‘Ik weet niet hoe lang ik het hier nog volhoud.’ ‘Je hebt geen idee waar je het over hebt, sukkel,’ klonkt het antwoord. ‘Wat zou pa zeggen als hij je nu hoorde klagen?’ Aris knipoogde. ‘Overigens, ik werk de hele dag samen met een dwaze paarse elf. Ik zou graag met je ruilen. Doe mij die hulpjes maar!’ De dragonborn broers namen een moment om elkaar te omhelzen. Sissel grijnsde naar Aris. ‘Ik ben tenminste nog in pa’s vakgebied gebleven. Stuur�man Smulman! Ik denk niet dat vader daar akkoord mee zou zijn gegaan!’ ‘Des te beter dat hij het niet weet, dan.’ Er viel een korte stilte. ‘Maar zeg, een paarse elf?’, gromde Sissel. ‘Ik heb hem zien lopen, denk ik. Volgens mij heeft hij zijn hut vlak bij de kombuis. Raar figuur. Het licht brandt de hele nacht door, met een groene gloed die ik nooit eerder gezien heb.’ Aris keek langs Sissel naar binnen en zag voornamelijk rook. Drie halflings waren een pan aan het blussen met een deken, maar tot dusver zonder succes. Zijn broer leek er echter geen erg in te hebben. ‘Een groene gloed, zeg je? Interessant...’ ‘Wat denk je dat hij in de late uurtjes nog aan het doen is? Wat betekent die groene gloed? Heb je zo iets eerder gezien?’ ‘Het zou me niks verbazen als hij niks goeds in zijn mars heeft. Als ik tijdens mijn tijd in Kastharpolis iets heb geleerd over Merdauns paarse snobs, dan is het wel dat er slechte dingen gebeuren wanneer je bij ze in de buurt blijft.’ Aris’ houding werd gespannen. ‘En dat bovenop het feit dat het gewoon geen fijn gezelschap is. Ze denken alles beter te weten.’ ‘Slechte dingen zoals?’ Sissel keek zijn broer indringend aan. ‘Weet je wat Quuriosa4 zijn?’ ‘Natuurlijk weet ik wat Quuriosa zijn!’ Sissel stampte beledigd met zijn voet op het dek. Aris gniffelde kort om zijn broers kinderachtige reactie, maar ging op serieuze toon verder. ‘Deze elf waarmee ik samenreisde, had er ´e´en bemachtigd. Ontzettend zeldzaam en krachtig. Hij zette het regelmatig in en wist daarmee de aandacht van het halve continent op zich te vestigen. Natuurlijk was dat niet genoeg voor deze elf. Dag na dag experimenteerde hij met het ding, bij het kampvuur. Zijn kunsten moesten altijd maar krachtiger, altijd indrukwekkender zijn.’ Aris’ sloeg zijn ogen teneer. ‘Totdat het een keer fout ging. We vonden hem in het bos, niet ver van ons kamp. Dood. En zonder Quuriosum.’ Aris stopte even met praten en op de achtergrond klonk het vallen van pannen. ‘Wat was er met hem gebeurd?’ ‘Geen idee. Misschien heeft hij te veel risico genomen met zijn Quuriosum. Misschien heeft hij wel de aandacht van verkeerde personen getrokken. Wie zal het zeggen?’ Aris haalde zijn schouders op. De deur van de kombuis sloeg open, en in de deuropening stond een halfling met een besmeurde schort. ‘M-Meester Smulman, ik heb d-denk ik de stoofpot laten vallen...’ Sissels ogen twinkelden, en er verscheen een traan. Met zijn rechterhand greep Sissel naar het handvat van zijn koekenpan. Aris bleef achter op het dek, en keek toe hoe zijn broer tekeer ging met zijn pan. Wat hij zijn broer niet had verteld, is dat het Quuriosum destijds een groene gloed had afgegeven.

Geen Hand voor Ogen

The Sapphire Ocean, 9 The Rotting 435 N.T

The Marooned Maiden voer onder een wassende maan langs een muur van mist. Rechts van de boot was de eindeloze zee. Maar als iemand vanaf de boot naar links zou kijken, dan zou diegene een ondoorzichtige barri`ere aan grijze rook zien. The Mists of Forgetting. ‘Hoe vaak ik hier ook langs vaar, het went nooit’, zei Aris met een frons. Evir en Aris leunden tegen de railing aan de zijkant van de boot. Kleine slierten witte rook likten aan het hout en aan de twee zeelieden. Evir reageerde met een serieus gezicht. ‘Het is de snelste weg, we ontkomen er niet aan. Maar ik moet toegeven dat het ook niet mijn favoriete plaats op de wereld is. Wie weet wat er aan de andere kant van de mist zich afspeelt?’ Het bleef even stil. ‘Over dat groene licht...’ begon Aris. ‘Houd toch eens op, man.’ Evir knarste met zijn tanden, wat een metaal-op-metaal geluid maakte. ‘Die Linnis kerel betaalt ons, wij bemoeien ons niet met zijn zaken. Weet ik veel wat hij ’s nachts doet. Ik bemoei me er niet mee, en het zou je goed staan als jij dat ook niet zou doen.’ Plots verscheen er uit de muur van mist een schip. Geruisloos gleed een verweerd piratenschip bedekt met zeewier, schelpen, en Melora-weet-wat-nog-meer over het water recht op The Marooned Maiden af. De stilte werd abrupt verbroken toen het mistschip met een oorverdovende klap tegen het handelsschip aanbeukte. Evir moest zich vastk�lampen aan de railing om niet van de boot af te vallen en viel teneer op het dek. Een grote wolk met mist waaide over van het dek van het mistschip naar de plek waar Evir probeerde overeind te komen. De mistwolk splitste zich in tientallen kleine schimmen, en binnen een mum van tijd materialiseerden de wolkjes mist op het dek in mysterieuze fig�uren, gekleed in gehavende lederen jassen en laarsen, en bewapend met glanzende sabels. ‘Mistfarers!’, schreeuwde Evir, maar hij wist al hoe laat het was. Recht voor hem vormde een wervelwind in de mist die sneller en sneller begon te draaien, totdat het een kleine tornado vormde. Uit de tornado schoot een roestige ijzeren haak, die regelrecht op Evir afstevende en zijn fluelen hemd doorboorde. Het had niet veel gescheeld, of de haak was recht door Evirs borstkas heen geprikt. De punt van de haak was gericht op Evirs keel, en hij voelde aan dat hij beter geen vin meer kon verroeren. Aan de haak vast zat de arm van een vrouwelijke Mistfarer, een mensachtig wezen dat zich met de Mists of Forgetting vereenzelvigd had. In haar andere hand droeg ze een korte staf, waarvan de punt zachtjes gloeide. Haar grijze haar wapperde in de wind. Het was moeilijk om een uitdrukking te lezen van haar gezicht, aangezien haar ogen volledig bestonden uit kolkende mist, maar Evir meende een hint van minachting op te vangen. Ze glimlachte kalm en sprak: ‘Breng alle levenden naar het dek.’ De overige Mistfarers op het dek begonnen de deuren van de hutten open te trekken, en sleurden de volledige bemanning onder dreiging van glanzend staal ´e´en voor ´e´en uit hun bed. Waar de stilte van de nacht enkele momenten geleden nog overheerste, werd de zee nu gevuld door kreten van schrik en wanhoop. Een Mistfarer-dwerg wiens lange baard en haar bestond uit een dichte mist begon kakelend te lachen. ‘Ha! Dit is bijna te gemakkelijk!’ Hij keek naar Evir, die bevroren door angst stilstond onder dreiging van de ijzeren haak. ‘Wat ga je met die nietsnut van een kapitein doen, Fogdancer?’ ‘Wat we met alle gevangenen doen, Hazebeard,’ sprak het figuur dat Evir vasthield. Ze hield haar blik steevast gericht op de kapitein. ‘We brengen ze naar Kingfisher.’ ‘Saai!’ klonk het antwoord. ‘We kunnen er toch wel ´e´en of twee overboord gooien?’ ‘Gedraag je, Hazebeard. Je kent de regels net zo goed als ik.’ Hazebeard zuchtte diep. Op dat moment wendde een van zijn Mistfarer-bemanningsleden zich tot hem. ‘Baas! E´en van de deuren gaat niet open. Het lijkt wel gebarricadeerd, en er komt ´ groen licht onder de deur vandaan. ‘Sukkel!’, zei Fogdancer geirriteerd. ‘Ik beveel je om alle levenden naar me toe te brengen. Je laat je toch niet tegenhouden door een deur! Doe je werk!’ De Mistfarer draaide zich beduusd om en baande zich een weg om alle gevangenen heen terug naar de hutten. Evirs hoofd draaide op volle toeren. Mistfarers overvallen zelden een boot met zo’n grote bemanning als de Marooned Maiden. Maar ze hadden inderdaad dicht bij de Mists gevaren. Hij slikte. Zijn adamsappel raakte het koude metaal aan. Wat kon hij doen? Hijzelf, zijn bemanning, zijn vrienden. Hij wist precies wat er ging gebeuren... BOEM! Met een enorme knal werd Evirs gezichtsveld volledig gevuld door een groen licht. Hij hoorde stukken hout om zijn oren vliegen. Voor zijn ogen werd het zwart.

Gestrand

The Mists of Forgetting, 10 The Rotting 435 N.T.
Met een knallende hoofdpijn werd Evir liggend wakker. De zon was inmiddels al op haar hoogste punt aangekomen, merkte hij op. Pas na een paar seconden viel hem op dat de vertrouwde schommeling van het varen op de Sapphire Ocean ontbrak. Hij bevond zich... op land? Met moeite tilde hij zijn hoofd op en hij trachtte om zich heen te kijken. Hij slaakte een zucht van opluchting toen hij twee herkenbare gezichten zag: Sissel en Aris zaten naast hem. ‘Eindelijk wakker, slaapkop?’, zei Aris grijnzend. De zwarte dragonborn broers keken hem opgelucht aan. ‘Je hebt wat gemist. Ik denk, dat onze paarse vriend ons heeft gered van de Mistfarers. Geen idee waar hij gebleven is, echter. Het gebeurde allemaal zo snel...’ Evir probeerde de omgeving in zich op te nemen. Ze bevonden zich op een strand, gelegen aan de rand van wat op een jungle leek. Buiten Sissel en Aris zag hij andere bekende gezichten: zeelieden die hij had ingehuurd in Southspell liepen op en neer vanuit... was dat zijn schip?! Midden op het strand lag The Marooned Maiden, of in ieder geval, wat er van over was. Het zag er uit alsof de boot in twee¨en was gezaagd. Op de plek waar normaal gesproken de centrale mast zich bevond, leek de boot gescheurd. Sissel zag de schrik in de ogen van de kapitein en sprak. ‘Niet meer te repareren, ben ik bang. Maar liever de boot dan wijzelf. En de kombuis is gespaard gebleven! Ik heb mijn idiote kokshulpjes de jungle in gestuurd om te zoeken naar eten. Hopelijk zijn ze betere jagers en verzamelaars dan koks.’ ‘Waar zijn we?’, klonken de eerste woorden van Evir. Aris keek meewoedig naar de kapitein en fronsde. ‘The Relic Isles, vermoed ik. En ik heb ook wel een idee hoe we hier terecht zijn gekomen.’ Hij wees met een vinger naar de horizon. De Mists of Forgetting, duidelijk te zien vanaf het strand, waren doorboord. Een groot gat in de mist vormde een donkere tunnel, waarvan het andere einde niet zichtbaar was. ‘Ik denk dat we daar doorheen zijn gekomen. Maar hoe we ooit terug zullen geraken zonder schip...’ Het gesprek van het trio werd onderbroken door een reeks aan verbaasde kreten aan de rand van de jungle. Evir draaide zijn hoofd en zag drie halflings, hun handen vol met vruchten en noten, uit de jungle het strand op rennen. Aan de rand van de jungle stond een vijftal gedaanten. De figuren waren reptielachtig en kwamen Evir niet bekend voor. Ze leken op een soort mensachtige hagedissen, iets kleiner dan hijzelf maar groter dan de halflings, met groenblauwe schubben. Ze droegen een primitief uitziend pantser, 8 en waren bewapend met stokken en speren. De grootste van de vijf liep het strand op. Op zijn hoofd droeg hij een tooi met kleurrijke veren. Op zijn gezicht was alleen maar verbazing te lezen. Hij sprak op een bevelende toon. ‘Svaust re wux kagh svabol re dout dagnillei?!’ Aris en Sissel gaven elkaar een blik van herkenning. ‘Shit, hij spreekt draconic!’ Aris sprong op om de reptielwezens tegemoet te lopen. Evir nam de situatie in zich op. Gestrand op een onbekende wereld, met mogelijk vijandige inwoners. Waarschijnlijk een vijand rijker, als de Mistfarers nog in leven waren. En zijn schip... Aris had gelijk. Er was geen manier om terug te varen. En contact leggen met de buitenwereld was evenmin mogelijk. Tenzij... Evir tastte verschrikt in zijn vestzak en slaakte een klein kreetje van opluchting toen hij zijn Sending Stone op de vertrouwde plek aantrof.

De Expeditie

Jocelyn’s Bastion te Cliffkeep, 11 The Rotting 435 N.T.
‘Ik heb gesproken, Olver. Oswald’s Pride zal achter The Marooned Maiden aan varen.’ De woorden van de koningin galmden langs de stenen muur en stuitten op een oorverdovende stilte. The Council’s Chambers van Jocelyn’s Bastion waren luxueus in�gericht, met aan het hoofd van een massief houten tafel gesneden uit een enkele boomstam een zetel voor de koningin, en aan weerskanten acht kleinere zetels, ´e´en voor elk van de leden van de Queen’s Council. Op tafel stond een rijkelijk buffet aan versnaperingen, maar door de gevoelens van enthousiasme, spanning, en anticipatie die heersten in het vertrek had nog niemand gedurfd om te snoepen aan de noten en druiven die de tafel versierden. Olver probeerde zijn vinger op te steken en een tegenargument te starten, maar nog voordat hij kon spreken sprak de koningin weer. ‘Je hebt het goed gehoord. Ik vertrouw Havenmeester Vanya volledig, en als Vanya deze kapitein Wildwaters gelooft, dan geloof ik hem ook. De laatste keer dat iemand the Mists of Forgetting heeft getrotseerd en de Relic Isles heeft kunnen betreden is inmiddels meer dan duizend jaar geleden. Het feit dat het een handelsschip van het koninkrijk Esteval is, dat deze ontdekking maakt, moeten wij zien als een teken van Helm. Het risico op economisch verlies is altijd aanwezig, Olver, en ik heb besloten dat het in dit geval acceptabel is.’ Ze keek de dwerg nogmaals indringend aan. ‘Iedereen weet hoe het met onze pogingen om de landeren voorbij the Sole Border te bezetten gaat. Wie weet welke alternatieven de Relic Isles Esteval kunnen bieden.’ Olver deed zijn hand naar beneden en richtte zijn blik op de beker wijn. Hij nam toch maar een slokje. ‘Hare Majesteit, mag ik?’ sprak een arrogant ogende elf tegenover Olver. Zijn Koniging Ysabell Helisent knikte. De drie edelstenen op haar kroon schitterden in het licht van de ochtendzon die door het raam naar binnen kwam. ‘Ja, Casiir?’ ‘De Merhassians staan bekend om hun expansiedrift. Dit nieuws mag hen niet bereiken. In ieder geval niet totdat wij als eersten hebben verkend of het land dat deze kapitein Wildwaters gevonden heeft geschikt is voor onze doeleinden.’ ‘Natuurlijk, je hebt gelijk. Prepareer de missie in het volste geheim.’ Ysabell stond op en liep op het oostelijk gelegen raam af, dat uitkeek op de baai waarin het schip Oswald’s Pride verankerd lag. ’Verzamel de beste crew die jullie op korte termijn kunnen bereiken. Jullie mogen, zoals altijd, opereren onder mijn persoonlijke titel.’ Ze draaide haar hoofd richting de acht leden van de Queen’s Council. Haar blonde lokken zwaaiden sierlijk om haar heen. ’Voor de glorie van Esteval!’